Sunday, October 17, 2010

't Metafoorke 4

Jantje in
ver-
Wonderland

Alles was die dag weer zo snel gegaan. Papa had me, na het gebruikelijke blitz-ontbijt, meegevoerd, achteraan in zijn fonkel nieuwe auto. Hij zou me weldra aan school afzetten. Maar die dag liep het anders dan voorzien.
Ik barstte uit van het zweet. Al een kwartier stonden we aan de kant van de weg, terwijl ik vandaag persé op tijd moest zijn voor een grote herhalingstoets biologie. Papa was vreselijk humeurig uit de wagen gesprongen en onder de motorkap gedoken. Hij had nog net geroepen van problemen met het ont-koppelingsniveau of zoiets. Ik kreeg het erg benauwd en toen ik onrustig in mijn zetel tevergeefs naar een comfortabelere positie zocht viel me plots een rood knipperlampje op, midden op het ingewikkelde dashboard, dat eerder op dat van een ruimteschip dan van een auto leek. Papa moest wel heel veel weten om hieruit wijs te geraken en ik vroeg me af of ik er ooit zou in slagen nog maar te onthouden waar al die knopjes, lampjes en schermpjes wel voor dienden. Zou achter dat lampje de oorzaak zijn van het onheil? Misschien had Papa het eenvoudigweg niet gemerkt tussen al die andere ingewikkelde instrumenten?
Ik kon deze gedachte maar niet van me afhouden toen er naast het lampje nu ook een wijzer begon te bewegen. En dan ernaast nog een. Het hele dashboard begon als razend te knipperen, als zijnde het resultaat van een koortsachtige bedrijvigheid. Heel zachtjes begon ik mee te tintelen en zonder dat ik echt begreep wat er gaande was voelde ik me vallen, eerst heel traag maar dan gelijdelijk aan sneller en sneller. Ik viel echter niet gewoon naar beneden maar eerder in mezelf. Terwijl ik nog steeds kromp zweefde ik door de auto, waarvan het interieur nu als een niet te herkennen onherbergzaam gebied waar overal gevaar kon schuilen onder me doorgleed, en verdween uiteindelijk met een zacht zuchtje door de dashboardverluchting, achter die mysterieuze grens.
Mieren en nog eens mieren. Het moesten er wel duizenden zijn. Elk van hen was ijverig bezig. Sommigen draaiden aan radertjes die de wijzers aandreven, anderen bedienden schakelaars voor de lampjes maar de meesten schenen in lange rijen achter elkaar berichten en goederen over en weer te dragen tussen al de belangrijke delen van de auto, waaronder de motor, de brandstofpomp, de remmen, de stuurinrichting, de vering, de verlichting maar ook het stuur, de pedalen, de versnellingspook en zelfs een grote zwarte doos. Al bij al leek het een echte chaos waarop, voor mij op onverklaarbare wijze, deze auto zijn werking berustte. Hoe kon dit schijnbaar warrige geheel nu ooit een samenhangend gedrag gaan vertonen, dat van buiten uit bekeken een betrouwbare auto bleek. Geen van die bijziende mieren had toch een over-zicht van al de activiteiten die zo nodig waren om vooruit te komen.
Natuurlijk, heel dit nest was ooit ontworpen als een auto, maar ook dat was niet over één nacht ijs gegaan: wie kon er trouwens jaren geleden ooit bedacht hebben hoe de auto’s er van vandaag zouden uitzien en opgebouwd zijn. Zeker niemand, gewoon omdat er veel teveel alternatieven of zelfs volstrekt andere mogelijkheden opkwamen, opdat iemand dat alles had kunnen voorzien. Auto’s zijn gewoon geworden wat ze nu zijn doordat ze steeds opnieuw verbeterd en aangepast zijn aan de nieuwe noden en mogelijkheden. In dat opzicht leven auto’s hun eigen leven, waarop geen enkele mens nog mier definitief vat heeft. Zo zou je kunnen stellen dat mettertijd, vanuit het enge standpunt van een gebruiker, auto’s “zichzelf” aanpassen, dit mierennest zichzelf organiseert, om zijn taken steeds beter te kunnen volbrengen. Dit is dus het grote geheim dat achter ieder dashboard schuilgaat. Maar wat is dan, in dit perspectief, de functie van de bestuurder, vroeg ik me af?
Plots begon de plek waar ik me al heel de tijd had opgehouden hevig te trillen. De mieren vluchtten in alle richtingen en vlak boven mij zag ik een enorme vinger die me bijna verpletterde en vervolgens in de hoogte verdween, samen met het donkere deksel waaronder ik me schuilhield. De warme zonnestralen drongen nu diep tot mij door. Het licht werd oogverblindend.

“Goede morgen! Heb je goed geslapen mijn lieve Jantje?” zei Mama, die me naar goede gewoonte, na ons gezellig ontbijt, veilig naar school zou rijden. Hoewel boordevol mensenkennis, van al die mieren achter het dashboard wist Mama gelukkig helemaal Niets.

No comments: